Mijn vrouw kijkt me vanaf de binnenplaats na als ik door de poort vertrek. Dit jaar blijft ze thuis. Nog enkele maanden en dan hoopt ze mij een zoon te schenken. In mijn karbies zit water en brood. Even later meng ik me tussen de andere reizigers op weg naar Jeruzalem. Het Sjavoeot, oogstfeest, is aangebroken. Ik ga mijn verplichte offer brengen. Het is een goed oogstjaar geweest. Gespreksstof is er genoeg onderweg. De verhalen verschillen, maar het draait bijna allemaal om de rabbi Jezus. Natuurlijk weet ik dat verhalen altijd de neiging hebben met zichzelf op de loop te gaan. Hoe vaker verteld, hoe sterker dat ze worden. Zo gaat er een verhaal, dat overleden mensen weer levend zijn geworden. Maar hem zelf was een triest lot beschoren. Ze hebben hem gekruisigd. Maar zelfs na zijn dood hield het niet op. Hij zou uit de dood opgestaan zijn.
Na verloop van tijd zie ik, al lopend en pratend, Jeruzalem liggen. Het dak van de tempel blikkert in het zonlicht. In de straten wurmen mensen, sommigen met een schaap of geit, zich tussen de menigte door. Je hoort mensen in verschillende dialecten en talen roepen. Even verder, op een kruising, lijkt er wel een opstootje te zijn. Mensen praten door elkaar heen, roepen af en toe, om dan weer te luisteren. De man die boven het rumoer probeert uit te komen staat daar met een stralend gezicht. Ik blijf staan en luister. Niet alles begrijp ik, maar wel dat hij het over de profeet Joël heeft. Even later weer over Jezus van Nazareth. Naast me staat een man. Hij rachelt een ferme kwak op de grond en zegt: ‘Als de wijn is in de man…’
Als ik na verloop van tijd doorloop, zie ik verderop weer mensen staan. Weer een spreker. Vurig spreekt hij de menigte toe. Weer gaat het over Jezus. Zoon van God. Opgewekt uit de dood. Hij heeft, zegt hij, Jezus met eigen ogen gezien. ‘En ik ben niet de enige’, hoor ik hem zeggen. Ik lees verbazing op de gezichten om mij heen. Sommige mensen dringen naar voren en knielen voor de spreker neer. Ze steken hun handen naar hem uit en vragen: wat moeten we doen? Een oude boer, die naast mij staat, wrijft door zijn grijze baard. Als hij zijn mond opent zie ik gaten tussen zijn tanden. Zijn stem klinkt gereserveerd. ‘Zou het kunnen?’ , maar dan schudt hij zijn hoofd. ‘Er zijn altijd mensen geweest die zeiden de Messias te zijn. Maar na verloop van jaren hoor je er niets meer over. We zullen het zien.’
Als ik mijn offer naar de priesters breng, het is een hele drukte daar, zit mijn hoofd vol. Ik krijg het niet op een rij. Het waren verschillende mensen die hetzelfde vertelden. Maar het verhaal is toch ongeloofwaardig? Dood, opgestaan, voorzegd?
Thuisgekomen heb ik mijn vrouw mijn belevenis verteld. Als mijn zoon, ja het is een jongen geworden, geboren is, hoorde ik dat er in Jeruzalem een grote groep mensen elke zondag samenkwamen. Het werden er steeds meer. En steeds weer werd er dat verhaal verteld. Dood, opgestaan, voorzegd. Is het dan toch allemaal waar?