’t Was op een zondagmorgen. Zo uit de badkamer vandaan op weg naar de slaapkamer, viel ik midden in de meditatie van een dominee. U moet weten dat onze wekker gelijk een radio is. Onder het dichtknopen van mijn overhemd hoorde ik het volgende.
Een zendeling liep eens van het ene dorp naar het andere. Ook daar wilde hij de mensen vertellen van God. Hij had gewoontegetrouw gebeden voor hij op reis ging. Halverwege zijn tocht stond hij ineens oog in oog met een leeuw. Stijf van angst bleef hij staan. De adrenaline gierde door zijn lichaam. Zijn mond voelde droog aan. Gedachten flitsen door zijn brein. Lopen… zo hard als hij maar kon. Maar dat had geen zin, de leeuw zou hem zo ingehaald hebben. De boom in dan? Met een schuin oog keek hij naar de boom die enkele meters bij hem vandaan stond. Als hij eens een snelle spurt nam? Maar de leeuw zou onder de boom wachten totdat hij uitgeput naar beneden zou vallen. Toen sloot hij zijn ogen en bad. Na enkele minuten keek hij door een spleetje naar de leeuw. Hij stond daar nog net zo. Opnieuw bad de zendeling. Een kwartier lang. Toen hij één oog opende zag hij de leeuw nog steeds voor hem staan. En terwijl die gaapte keek hij naar een bek vol scherpe tanden. Weer sloot de zendeling zijn ogen en vouwde zijn handen. Na een half uur – toen hij zijn ogen opende – zag hij dat de leeuw was gaan liggen. Met zijn voorpoten over elkaar heen gevouwen. ‘Ben jij ook gelovig?’, sprak de zendeling verbouwereerd de leeuw toe. ‘Ja, antwoordde de leeuw, ‘en ik bid altijd voor mijn eten.’
‘Kom je,’ riep mijn vrouw die beneden de tafel al had gedekt. We moeten opschieten, anders komen we te laat in de kerk. Zodoende kan ik u niet vertellen hoe het afgelopen is met de zendeling en de leeuw. Maar toen de predikant in de dienst zei: Laat ons bidden moest ik denken aan de zendeling en de leeuw.