Kamp Westerbork Ze staan daar als zovele jaren. Mannen, vrouwen, kinderen. De minuut stilte voelt gewijd aan. Onder de paraplu’s, die de regendruppels tegenhouden, vliegen gedachten alle kanten uit. Gezichten, ver weggedrukt in het geheugen, komen weer tevoorschijn. Ze komen opnieuw tot leven. Het is maar een kleine stap, tussen heden en verleden. Het lijkt alsof de tijd opnieuw stil staat.
Duizenden mensen. Waar zijn ze gebleven? Mannen, verantwoordelijk voor hun gezin. Moeders met een kind op de arm, een huilend meisje aan haar hand. Weggerukt uit hun huis. Nagekeken door hun buren. Nog eenmaal omkijkend naar het huis waar ze woonden. Geluk achter zich latend. De onzekerheid tegemoet. Het voelt alsof hun zielen nog tastbaar zijn. Ronddwalend, op zoek naar rust. De stilte wordt onderbroken door een trompet. ‘The last Post’ vliegt over de hoofden heen. Ik zie in mijn gedachten een trein schokkend in beweging komen. Voor een van de niet geblindeerde ramen staat een jong meisje. Het doet me denken aan mijn eigen dochter. Zeventien is ze. Een fluit probeert het schurende geluid van de stalen wielen te breken. Langzaam sterft het uit. Opnieuw trekt mijn oog naar de omhoog gebogen spoorrails. Hierlangs zijn ze gegaan. Duizenden, alleen omdat ze een gele ster droegen. Voor hen was geen bestaan meer weggelegd. Ik probeert mijn gedachten te stoppen. Ik wil niet verder mee in de trein. Waar de geur van zweet, angst, wanhoop, tegen de wanden omhoog kruipt. Maar het dringt zich aan mij op. En ongewild reis ik toch mee. Tot de trein stopt. Het einde is daar. Wat overblijft zijn vallende sterren.