Ik hoor het mijn moeder nog zeggen: ‘Jan, over een paar weken moet Douwe naar school. Je moet hem leren fietsen.’ Mijn broer boven mij, een jaar ouder dan ik, kon al fietsen. Een gebruikte herenfiets was voor hem omgebouwd. Een paar houten klossen waren op de pedalen gemonteerd. Het zadel was met wat zaag- en laswerk naar beneden bij gesteld. Zodat korte beentjes toch voldoende grip hadden. Dat werd nu mijn fiets. Melken kon ik al. Je bent nooit te oud om te leren, moet mijn vader gedacht hebben. Maar fietsen… had ik nog nooit gedaan. Een autopet, step, was ons onbekend. Dezelfde avond zette mijn vader mij op de fiets. Hield mij in evenwicht door met twee handen de bagagedrager vast te houden. Met een klein zetje en onder de roep: ‘trappen Douwe,’ kwam ik op gang. Mijn vaders klompen klosten op de straatstenen. Na wat geslinger en daarna het hijgen van mijn vader, zei hij na een paar honderd meter: ‘gaat goed!’ Hij remde de fiets af en hielp mij bij het afstappen. De rest zou mijn broer mij wel leren. Twee dagen voor mijn schooltijd schoot het door mij heen: ‘laat ik alvast proberen om de weg naar school te vinden.’ De drang naar zelfstandigheid zat al vroeg in mij. Ik haalde de fiets, mijn broer noemde hem altijd de kromme- vanwege zijn uiterlijk- uit de schuur. Zette de fiets tegen het hekje, en besteeg de fiets. Een beetje ongelukkig kwam ik op gang, maar ik hield alles overeind. De wereld lag voor mij open. Met twee handen aan het stuur, alleen kijkend naar de weg, nam na een tijdje het slingeren af. Ik passeerde een tegemoet fietsende vrouw, zonder ongelukken. Dat gaf vertrouwen, dat na een kwartier fietsen langzaam maar zeker verschrompelde. In de verte zag ik de brugwachter de brug over het kanaal opendraaien. Ik remde een beetje af en begon steeds langzamer de trappers rond te laten gaan. Angstzweet begon zich op mijn voorhoofd te verzamelen. Fietsen kon ik, maar hoe moest ik afstappen? Dat zou mij nog geleerd worden. Door achteruit te trappen, zette de fietsrem zich in beweging. Twee meter voor de geopende brug viel ik op de grond. Het water glinsterde mij zwart toe. De geschrokken brugwachter hielp mij onder de fiets vandaan. Waar ik heen wilde? Naar huis! De brugwachter keerde de fiets in de juiste richting en hielp mij bij het opstappen. Bij huis aangekomen reed ik de fiets met het stuur tegen de zijkant van de muur. Met een licht gehavende knie en een schram op mijn hand voltooide ik mijn eerste fietstocht. Na een week oefenen, mijn broer reed de laatste meters altijd voor mij uit, parkeerde ik mijn fiets tussen zijn openstaande benen. Zo leerde ik ook op -en afstappen. Trots vervulde mijn hart.
Ja heel bekend. Soms je gewoon laten vallen 🙂