Toen ze de gordijnen opentrok keek ze naar de grijze lucht. Wolken, sommigen donker gekleurd, trokken aan haar oude ogen voorbij. Bah… alweer een grijze dag. Hoe lang was het geleden dat de zon volop had geschenen? Langzaam, met trage tanden at ze haar twee boterhammen. Een met jam en de andere met magere kaas. Het laatste korstje spoelde ze weg met de lauw geworden thee. ‘Kom’, sprak ze zichzelf toe. Ze liep naar de stoel bij het raam. Ze zag zichzelf weer zitten in haar eigen bejaardenwoning. Om na het eten de tuin in te gaan. Daar in het beschutte hoekje, terwijl de zon haar oude lichaam warmde, zat ze altijd te bidden. Haar gebed ging vaak gelijk met de zang van een merel naar boven. Maar nu woonde ze in een verzorgingshuis. Met voor haar veel onbekende gezichten. En stroeve contacten. Ze werd doodop van het roepen tegen dovemans oren. Ze zuchtte. Maar dan met iets van haar vroegere wilskracht pakte ze haar jas en rollator. Even later schoof ze door de automatisch geopende deuren naar buiten. Een miezerige regen viel op haar jas en bril. Het versterkte het gevoel van verlatenheid. Ongemerkt was ze stil blijven staan. Voorzichtig probeerde ze een beetje meer zicht te krijgen door haar bril af te vegen. Toen ze het bankje zag staan trok ze haar capuchon over haar hoofd en ging zitten. ‘U mag me wel komen halen Heer’, prevelde ze zachtjes voor zich heen. ‘Voor wie ben ik nu nog belangrijk? In het tehuis voel ik me als zittend in een wachtlokaal. Wachtend op de laatste trein.’
Het was de stem van Dora die haar uit haar gepeins deed opschrikken. ‘Och lieverd zit je hier. Ze wisten binnen niet waar je was. Kom, anders word je helemaal nat.’ Dora, een ‘oude’ vriendin, was naar haar op zoek gegaan. Ze kenden elkaar al jaren. Even later zaten ze achter een kop koffie. En zij, zij luisterde naar de verhalen uit de wereld waar ze eerder deel van uitmaakte. ‘Tjonge… echt waar? Niet te geloven… ze doen maar hè… te gek voor woorden…’ ‘Hoe het met mij gaat? Goed hoor… maar af en toe zijn er van die dagen dat alles er een beetje grijs en kleurloos uit ziet. Och… en je kent me. Ik bid dan maar en vertel het aan de Heer.
Toen Dora even later wegreed stond ze voor haar raam. Ze zwaaide en keek de auto na. De lucht was nog steeds grijs en toch… Haar knokkelige handen vouwden zich ineen.