De wind doet de golven schuimend op het strand storten. Jongeren proberen met hun plank mee te liften op de toppen van de golven. Als het mislukt verdwijnen ze in het schuim.
Een man en een vrouw houden elkaar vast en proberen de branding te trotseren. Kinderen rennen overmoedig richting zee, om zodra er een golf aan komt, gillend een veilig heenkomen te zoeken. Geuren van zonnebrandcrème prikkelen je neusgaten. Langs de vloedlijn lopen rondbuikige mannen. Een bananenverkoper prijst zijn waar aan. Maar weinig mensen hebben trek en zijn roep verdwijnt in de verte. Mensen komen en gaan. Handdoeken worden gespreid, ruggen en schouders ingesmeerd. Ik kijk ernaar en kom tot de conclusie dat het leven goed is.
Dan wordt mijn blik getrokken naar een man die zijn kind, in een rolstoel, richting zee trekt. Daar aangekomen tilt hij de jongen uit de stoel, ver genoeg van de branding vandaan. Ik zie dat hij spastische bewegingen maakt.
Hij krijgt van zijn vader een plastic schepje en dan gaat hij aan de slag. Met zijn rechterhand steekt hij de schep voorzichtig in het zand, om het daarna aan de andere kant weer terug te leggen. Bij elke geslaagde poging schudt zijn lichaam van inspanning en trots. Soms wacht hij even, om daarna weer aan de slag te gaan. Ook hij geniet.
Een tijdje later loop ik richting zee. Met mijn voeten in het water, de zon in mijn rug, loop ik langs de kant. Ik kijk naar de grote boten op de zee, die schijnbaar moeiteloos hun weg weten te vinden. Ik geniet ik van het ogenblik. Af en toe buk ik me om een schelp op te rapen, me afvragend waar de bewoner is gebleven.
Bijna ongemerkt passeer ik de jongen met zijn schep. Als ik opzij kijk, knik ik hem toe. Hij reageert niet. Geconcentreerd is hij bezig zand van rechts naar links te scheppen. Zijn bril hangt scheef op zijn neus, zijn tong steekt naar buiten van alle drukte. Zijn rechtervoet zit gedraaid aan zijn lichaam.
Dan, zonder verder na te denken, loop ik naar hem toe en steek ik mijn hand hem toe. Even later slaan twee handen tegen elkaar. ‘High-five’, zeg ik. Hij lacht. De vader die naast hem is komen staan, kijkt naar ons.
Twee werelden die elkaar hier ontmoeten. De jongen uit het zonnige zuiden, ik, uit een land hier ver vandaan. We spreken elkaars taal niet, onze leefwereld is heel verschillend. En toch…! Een uitgestoken hand vindt een hand. Twee gebalde vuisten worden tegen elkaar aangedrukt. High-five. Dan pakt hij zijn schep weer op. Het werk is nog niet klaar. En de zee? Die zorgt ervoor dat alles weer gladgestreken wordt. Maar onze ontmoeting blijft in mijn herinnering.
Dag jongen met je schep.