Ze heeft wind mee. De zon schijnt, verstopt zich dan even achter een wolk, om daarna verrassend weer tevoorschijn te komen. Ze groet de tegemoetkomende fietser. Hier in Limburg, waar ze geboren is, zijn ze dat gewend. ‘Tot seens.’ Ja, inderdaad tot ziens, maar nu op naar Friesland. Een fietstocht van ongeveer 400 km. Eerst richting Roermond. De route staat op haar fietscomputer uitgezet. Als ze haar juiste tempo te pakken heeft, gaan haar benen als een geoliede machine op en neer. Al fietsend gaan haar gedachten alle kanten op. Gebeurtenissen komen weer naar boven. Kees, haar man, had na dertig jaar huwelijk er de brui aan gegeven. Kees, ja hij was introvert. Hij kon zich slecht uiten. Kwam daardoor bij anderen wel eens arrogant over. Maar ze waren niet ongelukkig geweest. Ja, had dat rustige, bedachtzame, in hem haar niet aangetrokken? . Nee, ze had het niet zien aankomen. Was ze te druk met het gezin geweest en daarna met haar werk? Had haar liefde, de zorg om haar medemens er een rol in gespeeld. Haar karakter, altijd de zonzijde zien? In Venlo aangekomen, vindt ze haar slaapplek. Voldaan gaat ze na het eten vroeg naar bed. Ze deed het toch maar. Haar kinderen hadden hun wenkbrauwen gefronst toen ze van hun moeders plannen hoorden. Maar ze had doorgezet. Ze wilde zichzelf bewijzen. Niet toegeven aan gedachten die haar naar beneden haalden. Ja, haar eigenwaarde was inderdaad behoorlijk geslonken.
Al fietsende zag ze hoe divers het Nederlandse landschap is. De omgeving bij Arnhem. De Veluwezoom met haar uitgestrekte bossen. In Oosterbeek las ze op een bord over de luchtlanding in de tweede wereldoorlog. Hoe hier geallieerde troepen geland waren en velen gesneuveld. Zutphen, de Hanzestad, gunde haar een blik op de historische panden, de groene hofjes en de kleurrijke steegjes. Twee dagen later fietste door de oude Sassenpoort van Zwolle. Keek naar de grote herenhuizen die dromend aan de stadsgracht stonden. Over twee dagen wilde ze haar bestemming bereiken. Via Kampen richting Emmeloord. Daarna Friesland, de bestemming die ze had uitgezocht. Een eenvoudige camping, rustig gelegen, aan een kanaaltje. Het telefonisch contact met de eigenares had haar een goed gevoel gegeven.
Ze werd hartelijk ontvangen. De campingmevrouw had haar, via het keukenraam, aan zien komen. Ze stond haar op te wachten toen ze aankwam. Ze was onder de indruk van het toiletgebouw. Zo schoon en ruim. De mensen op de camping groetten haar toen ze even later voor haar tentje thee zat te drinken. De leeftijd op de camping lag boven de zestig jaar en de mensen hadden tijd voor een praatje. Na een dag voelde ze zich helemaal thuis. Trots op zichzelf dat ze dit gedurfd had. Een paar dagen later appte ze haar kinderen en liet de foto’s zien die haar buurman had gemaakt. Zij, zittend voor haar tent, uitkijkend over het Friese landschap. Nee, niet dat ze het voor haar glooiende Limburg wilde ruilen. Dat niet. Ze voelde zich vrij als een vogel in de lucht. Ze genoot van de gesprekjes bij het afwassen en de ontmoetingen met andere mensen op de camping. Haar buurman, schuin tegenover haar, bleef soms even praten als hij water tapte. Campingpraat, maar tussen de regels door proefde ze belangstelling. Gewoon gezien worden. Het deed haar goed. Die avond, voor haar vertrek, had de buurman haar een klein gedichtenbundeltje gegeven. Als herinnering aan de camping, de gesprekjes en ontmoetingen. Toen ze zijn geschreven woorden las: “Ik wens je nog veel ‘hart’ ontmoetingen toe”, waren daar ineens tranen. Het raakte haar. Zo anders voelde dit dan wat Kees zei: “’t Keult aaf song te blaozen.’ (De liefde is verkoeld.) Ze huilde.