Hij heeft een verzorgd baardje. Het grijs steekt af bij zijn licht gebruind gezicht. Het geheel straalt rust uit. Zijn vrouw zit naast hem. Ik weet niet wie ze zijn. Ik heb ze nooit ontmoet of gesproken. Dat geldt trouwens ook voor de andere mensen voor en naast ons in de kerk. We zijn gewoon te gast in deze kerkelijke gemeente. Al snel merk je dat iedere gemeente zijn eigen uitstraling heeft. Hier neemt het combo de gemeente mee in het zingen. Sela blijkt favoriet te zijn. Ook andere bekende opwekkingsliederen komen voorbij. “Heer ik kom tot u.” Tijdens het zingen wordt mijn blik getrokken naar de man voor mij. Hij slaat zijn linkerarm om zijn vrouw heen. Pakt met zijn rechterhand een zakdoek uit zijn broekzak en veegt zijn tranen weg. Zijn vrouw blikt even opzij en veegt met de rug van haar hand langs haar ogen. Op haar gezicht staat een begrijpende glimlach. Als je zo lang samen bent, heb je niet veel woorden nodig. Terwijl de gemeente, gelijk met een arend in het luchtruim zweeft, gaan mijn gedachten. Wat ontroert de man voor mij? Wat deelt hij zonder woorden met zijn vrouw? Heeft het gesprek met de dokter hem verontrust? Of juist opgelucht? Heeft hij zo’n groot Godsvertrouwen, dat hij gelijk een arend zweeft op de thermiek van Gods nabijheid? Ik weet het niet, maar het raakt me. Ik die misschien meer weg heb van een musje. Dat fladderend op eigen kracht door het leven tracht te gaan. Zou de predikant van mijn bestaan weten? In ieder geval gaat het in de preek over bidden. Heeft bidden zin? Bestaat God wel? En als Hij bestaat, staat alles toch vast. De predikant neemt ons mee in het verhaal over hoe Mozes met God omging en met Hem sprak. Mozes legt zich er niet zomaar bij neer, toen God zei: “ik ga niet mee met dit volk.” Hij gaat het gesprek met God aan.
Tijdens de preek kijk ik af en toe naar de man voor mij. Hij luistert geboeid. Heeft hij in zijn leven het geheim ontdekt? Heeft hij Hem ontdekt en wordt hij vastgehouden en gedragen door zijn Geest?
Terug op de camping zit ik aan de waterkant. De zon schijnt en het windje voelt goed. Naast me zit mijn vrouw. Ze zit te vissen. Ik kijk wat voor me uit. Af en toe kijkt ze me aan. Dan ineens hoor ik: “waar zit je op te broeden. Waar ben je met je gedachten?” Ik lach een beetje schuchter. “Hoe bedoel je?”, vraag ik. Dan sla ik een arm om haar heen. Ja, als je al zoveel jaren samen bent, heb je soms geen woorden nodig. “Weet je”, zeg ik dan, “ik zat met mijn gedachten bij de man die voor mij in de kerk zat.” “Ken je die dan?”, vraagt mijn vrouw. “Nee”, zeg ik “maar hij trok mijn aandacht.”