Maandagmorgen. Campinggasten lopen over het veld richting toilet en douche. De zon begroet hen met zijn eerste stralen. Een nieuwe dag is aangebroken. Wat brengt het ons?
Terwijl zijn vrouw zich doucht, verzamelen verschillende gasten zich voor de tent van ome Jan. Vandaag viert hij zijn drieëntachtigste verjaardag. Dit zal niet onopgemerkt voorbijgaan. Het ‘campingkoor’ staat klaar en na het teken van de campingmevrouw, gaan ze los. Lang zal hij leven… in de gloria.. gloria.. hiep…hiep hoera. Ome Jan staat voor zijn caravan. Zijn gezicht straalt vreugde en genoegen uit. Zijn verjaardag vieren te midden van de campinggasten, van wie hij veel bij name kent, is een klein hoogtepunt in zijn leven. Volop kan hij hiervan genieten. Met welgekozen woorden, zijn woordenschat is groot, wordt eenieder bedankt. Jans dag kan niet meer stuk.
Coos, ome Jan zijn vrouw, ruimt de vlaggetjes later weer op die de voortent versierd hadden. Het is mooi geweest zo.
Het campingleven gaat zijn gang. Fietsen worden uit de schuur gehaald en mensen verkennen de omgeving. Anderen zetten hun stoeltje aan de waterkant en doen een made aan het haakje. Nu maar hopen. Ome Jan is druk. Morgen zal hij met drie andere gasten vroeg gaan vissen. Alles moet perfect zijn. Vissen deed hij altijd al, maar ze hebben hem nieuwe dingen geleerd die hij in praktijk wil brengen. Ondanks dat hij veel weet, staat hij altijd open voor nieuwe ideeën en ervaringen. Dat je dan ‘s morgens om vier uur moet opstaan, speelt geen rol. Wat drieëntachtig! Je moest hem zien staan in het grasland. Een grote vlieger buitelt door de lucht. Gehoorzaam de bevelen van de touwen te volgen, in de handen van Jan. Een brasem aan de haak, Jan is in zijn element. En als op de geplande visdag er meerdere brasems door hem boven water worden getild, is hij de koning te rijk. Wat drieëntachtig.
Twee dagen later. Ziekenauto’s en politie haasten zich naar de camping. De vismaat van Ome Jan probeert het hem geleerde in praktijk te brengen. Al snel wordt hij afgelost door ambulancepersoneel. Even later staat hij met een wit vertrokken gezicht bij het toilet. Zijn schouders schokken. Alles werd er uit de kast gehaald, maar het hart van ome Jan, vol dierbare herinneringen, staat voor altijd stil.
Campinggasten staan in groepjes verslagen bij elkaar. Niet te geloven. Dit is toch niet waar? Zijn we in een slechte film beland? De auto met een zwarte vlag aan de antenne onderstreept de werkelijkheid. Gelaten wachten we af. Als de auto, met ome Jan erin, van de camping rijdt, staan de gasten aan de kant. Als een erehaag staan ze daar. Sommigen zien de rouwauto wazig. Tranen vullen hun ogen. De auto rijdt stapvoets aan ons voorbij. We volgen hem met onze ogen. Honderd meter verderop stopt hij even. De visplek van Ome Jan is leeg. Daarna verdwijnt de auto uit ons zicht. Om enkele minuten later opnieuw, nu aan de overkant van het kanaal, weer tevoorschijn te komen. Wij staan aan de kant en steken onze handen omhoog. Iets wat altijd gebeurt, als een gast onze camping verlaat. Vaak roepen we dan, “tot ziens.” Nu bereiken onze gedachten en woorden de overkant niet. Het voelt leeg.