Als ze tegenover mij zit kijk ik haar aan. Meer dan twintig jaar hebben we elkaar niet gezien. Haar haar kleurt donker. Toch is ze de veertig al even gepasseerd. Als ze naar mij kijkt, lacht ze en ontstaan er kleine rimpeltjes bij haar ooghoeken. Beiden moeten we even op gang komen. Maar dan …
Via een mail had ze gevraagd of ik me haar nog kon herinneren. In haar jeugd was ze ooit eens mijn zwarte piet geweest toen ik de Goedheiligman hielp om de schoolkinderen een mooie ontmoeting te geven. Nu ik er aan terugdenk, vraag ik me af, wat er van Jacqueline geworden is. Ze was verliefd op mij, vertelde ze, terwijl ze op mijn schoot zat. Dat kon toen nog. En Robert? Zijn vader had tegen hem gezegd dat hij Sinterklaas maar even flink aan zijn baard moest trekken. Die ondeugd! En de twee Pietjes? Die sprongen en dansten door het lokaal. Soms had ik het gevoel dat ze probeerden mijn waardigheid onderuit te halen. Gelukkig was er de juf, die altijd grote eerbied voor mij ten toon spreidde.
Had ik het gevoeld? Gemerkt dat ze niet echt blij was, terwijl ze lachte? Ik weet het niet. Wel dat ze na verloop van tijd mij begon te schrijven. Over haar kat die ziek was. Haar broer die haar soms vreselijk pestte en wel eens sloeg. Haar zoeken naar de zin van het leven. Waarom ze geboren was en liefde ver buiten haar bereik lag. Naar God, die zo ver weg leek. Ik hoop dat mijn antwoorden niet al te gemakkelijk en theoretisch zijn geweest. Ik die zelf het leven in al zijn facetten nog niet geproefd had. Maar misschien is toen alleen een beetje aandacht al voldoende voor haar geweest.
Onze hernieuwde ontmoeting speelt zich letterlijk af in een boot. Samen met haar man, liefhebber van boten en mijn vrouw. Het water schommelt als andere boten voorbij varen. Ik kijk er naar. Zie een jongen zijn arm om het meisje heenslaan die naast hem zit. Een groepje vrienden trekt zingend aan mij voorbij, met een fles bier in hun handen. Een man op leeftijd, met een witte pet op, staat aan het roer, terwijl zijn vrouw in een gebloemde jurk op het dek zit.
“Weet je, ik was nieuwsgierig of je mij nog herinnerde,” hoor ik haar zeggen. “En ook hoe ik toen was. Weet je dat nog?” Ik probeer het verleden naar boven te halen. Flarden, nog opgeslagen, ergens diep weg, komen tevoorschijn. Die komen helemaal weer naar boven als ik thuis, in mijn brievenmap, enkele van haar brieven vind en die opnieuw lees. Hoe teleurgesteld ze in mensen werd dicht om haar heen. Hoe ze haar vader vond, nadat hij zich van het leven had beroofd. Welk een ‘troep’ onder haar ogen kwam, bij het leeghalen van zijn appartement. Haar vraag of een man met zo’n leven ooit in de hemel zou worden toegelaten. Hoe ze naar echte liefkozing hunkerde inplaats van het andere. Een warme hand die zich om haar kleine hand sloot inplaats van klappen.
Via facebook zijn we vrienden. Het voelt goed. Een jonge vrouw, ontworsteld uit het verleden, is moeder geworden van vier kinderen. Ik kijk naar haar gezicht op de foto. Haar haar kleurt donker. Haar ogen kijken me onbevangen aan. Naast haar, haar man. In hem vond ze wat ze zocht. Liefde, een schouder, een hand die streelt. En de herinneringen. Ze zijn er, maar schrijnen minder.