Hij was een ‘grote’ in zijn wereld. Zijn wil was wet. En als het rechtsom niet ging, dan maar linksom. Maar gebeuren zou het. Zijn vrouw, vijftien jaar jonger, had geleerd hoe ze het beste met hem kon omgaan. Dan trapte ze op de rem als hij te hard van stapel liep.
In de zomermaanden komt hij af en toe op de camping. Daar heeft hij zijn eigen plek. Van onder de luifel neemt hij het gebeuren in ogenschouwen en is verguld als andere gasten een gesprekje met hem aanknopen. Dan is hij even weer de man van vroeger. En vertelt hij graag over zijn leven. “Ik was een vuurvreter,” zegt hij vaak. Nu zo anders. Lopen gaat niet meer en zijn ontbijt bestaat naast een boterham uit een handvol pillen. Maar niet voldoende om de pijn te onderdrukken.
Af en toe schuif ik even bij hem aan. Op mijn vraag, hoe het gaat is het antwoord kort. “Slecht. Gewoon slecht. Verd….” “Niet vloeken, Bram,” zegt zijn vrouw. Bram trekt aan zijn pet en moppert nog wat na. “Gelukkig dat je vrouw goed voor je zorgt Bram”, probeer ik als lichtpuntje aan te reiken. Zijn lof voor haar is groot.
Een paar weken terug had hij in het ziekenhuis gelegen. Het ging niet goed daar. Ik luister naar zijn verhaal, en kreeg er beeld bij. Hoor de zuster zeggen: “meneer u mag eerst even gaan eten. Dan ga ik u douchen en komt de diëtiste langs voor een gesprekje. Vanmiddag gaan ze nog een foto van uw heup maken.” “Onzin, onzin, allemaal onzin,” had hij gezegd. “ik wil iets tegen de pijn en daarna wil ik naar huis. Naar mijn vrouw.”
De man die altijd anderen commandeerde, moest zich nu afhankelijk van anderen opstellen. Dat was iets wat hij nooit geleerd en nooit gedaan had. Het botste met zijn karakter. Vuurvreter, die hij was. Ze waren helemaal met hem aan, totdat een broeder bij zijn bed kwam zitten. Die nam de tijd om naar zijn levensverhaal te luisteren. “Ik was een vuurvreter”. De broeder naast zijn bed knikte. Hij nam de tijd en zo kwam Bram een beetje tot rust.
Terwijl ik naast hem zit en naar hem luister, sluipt medelijden bij mij naar binnen. Bram, de grote zakenman. Zijn lichaam laat hem in de steek. Weer komen er enkele krachttermen naar buiten. Ik laat de stilte even voor wat het is, als hij uitverteld is. Wilde dat ik de juiste woorden vond om hem te vertellen, wat ik geloof. Dat er Iemand is, die zich niet laat imponeren door geld, aanzien en krachttermen. Maar uitkijkt naar mensen, die hun lege handen naar Hem uitstrekken.
Mij schiet het verhaal, ooit eens gehoord, van een Jehovagetuige te binnen. Op een herfstachtige avond fietste die een man voorbij. Aan zijn linkerkant glinsterde het water van het kanaaltje in het maanlicht. Terwijl hij naast de man komt fietsen, roept hij: “bent u bereid om te sterven?” De man was adrem en zei: “Ik wel, ik hoop jij ook”, en gaf de man naast hem een duw richting het water.
Had Prediker misschien deze dingen op het oog, toen hij schreef: Het hart van de wijze kent tijd en gelegenheid. Ik heb Bram bij het afscheid mijn verhalenbundel gegeven. Hopelijk vindt hij daar een vingerwijzing in.