De zon vindt het heerlijk om met zijn warmte mensen te laten genieten. Met een licht windje in de rug fietsen mijn vrouw en ik door het weidse landschap. Witte ganzen schommelen door het grasland, met achter zich grijze donzige jongen. Een waterhoentje zit geduldig op zijn nestje in de sloot te wachten totdat er onder haar buik iets begint te kriebelen. Aan de slootkant liggen eenden met hun kop in de veren gestoken te slapen. Een buizerd hangt boven het grasland te bidden. Zijn gewoonte voor het eten? Een wereld door God geschapen, hoe mooi! Moe en voldaan strek ik aan het eind van de middag mijn benen. Mep naar de steekmug die zich te goed wil doen aan mijn bloed. Weg jij. Mijn telefoon geeft aan dat iemand mijn nummer belt. Traag neem ik hem op en hoor: “Ik heb nog twee maanden te leven en zeg bij dezen mijn abonnement van Elisabeth op.”
Het duurt even voordat de woorden tot mij doordringen. Dan herpak ik me. Vraag naar haar naam en adres. Ondertussen buitelen allerlei gedachten door mij heen. Mijn gevoel zegt me, ik kan dit gesprek niet zo maar afbreken.
“Hebt u mensen om u heen staan, die er voor u willen zijn?” “Ja, die zijn er.” “Hebt u veel pijn?” “Ja, maar ik krijg morfine.” Stilte.
“Bent u bang?” “Nee, waarvoor zal ik bang moeten zijn. Ik voel me geborgen.” “Wat verwacht u over enkele maanden?” “Dat ik mijn man weer zal zien.” “Mevrouw, ik weet niet goed wat ik verder nog tegen u moet zeggen.” Goede reis? Behouden aankomst? “Sommigen zeggen: ik bid voor je,” zegt ze. “Dat zal ik dan ook doen en wens u heel veel sterkte toe. Dag hoor.”
Een wereld, door God geschapen, ligt ineens aan duigen. Ik probeer me in te leven hoe het zal zijn als je hoort dat spoedig de grote vakantie aanbreekt. Je geliefden, huis, caravan achter moet laten. Geborgen zijn?
Ik ben er niet uit.