Het voltallige redactieteam van de Elisabethbode zit bij elkaar. Thea Westerbeek als hoofdredacteur. Ze is in het groen gekleed om nog het staartje van de zomer af te beelden. Petra Butler strijkt zich al luisterend door haar hoofd vol krullen. Die krullen zich mee als ze lacht, en dat doet ze vaak. Corrie Vroom heeft als ‘oud’ boekhandelaar alle namen van schrijvers en uitgevers in haar brein opgeslagen. Daarnaast ik, als enige man in het gezelschap.
Op de agenda staat bespreking en invulling van twee nieuwe nummers van de Elisabethbode. Voor de pagina “Bronwater”, staat de volgende suggestie omschreven: Een artikel over wat er in de Bijbel staat geschreven over als je onrecht wordt aangedaan. Bidden voor je vijanden. De andere wang toekeren. Je zelf niet wreken. Anders reageren dan ons instinkt ons ingeeft.
Thea zet haar bril op. Dat doet ze altijd als het thema ingewikkeld is. Petra’s krullen bewegen mee met de stand van haar hoofd. Bij Corrie schieten namen, als bliksemschichten, door haar hoofd. En Ik? Ik waan me even weer op de camping.
Mijn dobber schiet naar onderen tijdens het vissen. Voorzichtig ontdoe ik de laatste twee delen van mijn dure carbonhengel, om de vis te onthaken. Daarbij steekt het achterstuk van de hengel een stukje over de weg naar achteren. Als de brasem in mijn schepnet spartelt, hoor ik achter mij een droge knal. Een medecampinggast rijdt mijn carbonhengel aan flarden. Stapt van zijn fiets af en zegt: “hij is kapot.” Terwijl ik al mijn aandacht bij de brasem heb, hoor ik “sorry” en zie tot mijn verbazing de man weer op zijn fietst stappen, richting caravan. Als even later de brasem zijn avontuur al zwemmend weer vergeten is, loop ik toch even naar de fietser toe, die voor zijn caravan zit. Ik zeg: ”Meneer ik had het toch wel zo prettig gevonden als u even gevraagd had: hoe lossen we dit op?” De man haalt zijn schouders op ze zegt: “Het gaat, mij niet aan.” Ik antwoord met schorre stem, van ingehouden emoties: ”Dan zijn we uitgepraat.” Even later deel ik mijn frustraties met zijn buurman en tevens een medevisser. Het lucht maar ten dele op.
Twee dagen later vertelt mijn ‘visvriend’ mij, dat hij – omdat hij mijn maatje is -die nacht het horgordijntje van zijn buurman, de boosdoener, omhoog had geschoven. Zo kregen de muggen een vrije toegang naar de caravan. Ik keek de volgende dag, zonder de man te groeten, met plezier naar de rode vlekjes op zijn gezicht.
“Douwe, wat vind jij van het thema?” De vraag van Thea brengt me weer terug bij het onderwerp. “Ik denk dat het goed is om het onderwerp van verschillende kanten te beschrijven,” zeg ik. “Het is voor mij de vraag of je het letterlijk moet opnemen, b.v. de andere wang toekeren. Misschien zijn er ook andere mogelijkheden. Maar bedenk dat een mensenhart arglistig kan zijn. Petra’s krullen knikken instemmend. Thea houdt even haar hand onder haar kin. Corrie zegt: “Douwe heeft vaak zo zijn eigen invalshoek. Maar ja, hij is ook een man, nietwaar?”