Daar staat ze. Een haarlok bedekt een gedeelte van haar gezicht. Ze merkt het niet. Haar ogen zijn gesloten. Haar handen in een teer gebaar gevouwen, alsof ze iets kostbaars vasthoudt. De dagen zijn kort en de nachten lang. De zon heeft zich al dagen lang verstopt achter een grijze mantel. Advent is begonnen. In de supermarkten liggen kerststollen en suikerbrood verleidelijk uitgestald. Kalkoenen hebben zich bij hun lot neergelegd, of hangen naakt aan hun poten in de koelcellen. Nog eenmaal zullen ze op temperatuur komen, om daarna voorgoed te verdwijnen. In veel kerken worden tijdens de diensten adventskaarsen ontstoken. Er wordt gepreekt over bekende- of minder bekende teksten. En ik? Ik loop samen met mijn vrouw langs het strand. Golven buitelen over elkaar heen of proberen net voor de ander het strand te bereiken. Om moe van het spelen in het zand weg te zakken. Kerstsfeer, zoals we het in Nederland gewend zijn, is hier niet. Wel staan er langs het paadje naar ons huisje, kerststerren je rood aan te kijken. En in het winkelcentrum staat een kerstman. Van stof ontdaan is hij uit de berging gehaald en kijkt hij met nietszeggende ogen naar het voorbijtrekkende publiek. Kerst lijkt verder weg dan ooit.
Die avond. Na het journaal zap ik wat zenders af. Mijn blik blijft hangen bij een vrouw achter de microfoon. Ze draagt een blauwe jurk. De linkerkant daarvan laat iets zien van haar welgevormde been. Achter haar zit een groot orkest. De klanken van de verschillende instrumenten vormen een geheel. Mensen in de zaal kijken verwachtingsvol toe.
Dan rollen de klanken van ‘Stille nacht’, de zaal en onze kamer binnen. Is het de muziek, zijn het de woorden, of is het de vrouw die daar staat? Ik weet het niet. Kippenvel trekt zich langs mijn armen omhoog. Ik hoor mijn vrouw, die naast me zit, zachtjes kuchen. Ik kijk naar de vrouw die daar zingt. Een haarlok valt over een gedeelte van haar gezicht. Dan smelten beelden zich ineen.
Een nog jonge vrouw, met donker haar en bruine ogen wiegt haar kind in haar armen. Ogen glanzen en zwemmen in licht traanvocht. Als door mist heen, kijkt ze naar haar kind. Davids Zoon, lang verwacht. Als in een snel afgedraaide film gaat het leven aan haar voorbij. De Engel die sprak. Jozef en haar ouders. Tante Elisabeth. De reis naar Bethlehem. De geboorte van haar zoon. Hij die miljoenen zaligen zal. Geboren in Bethlehems stal. Even later staat ze op en legt het kind, in doeken gewikkeld, neer in een kribbe. Als ze daarna voorzichtig weer gaat liggen, staat Jozef op. Hij slaat een arm om haar heen en kust haar teder op haar voorhoofd. Wat liefde vermag. Als de laatste strofen onze kamer vullen, en ik weer terug ben in het heden, weet ik het. Kerst is voor mij hier begonnen. Amen, Gode zij d’eer.