Ze is oud. De glans is van het leven af. Nu wordt ze verzorgd. Ze zijn goed voor haar. Vanuit haar kamer staart ze naar buiten de verte in. Af en toe praat ze tegen haar kanariepietje. Soms wordt de stilte onderbroken door de telefoon. Dan wordt ze even weer wie ze was. Ja hoor, het gaat goed met mij.
Ik herinner me haar van vroeger. Een non, aan haar Heer gewijd Tot ze het kloosterleven achter zich had gelaten. Maar God niet. Ze diende Hem in haar werk. Het er zijn voor de ander. En nu in haar ouderdom lijkt het alsof ze Hem kwijt geraakt is.
Ze schreef me ooit: Voor mezelf kom ik steeds meer tot de overtuiging dat ik Hem niet tegenkom zoals ik graag zou willen. Maar hoe dan wel? Dan: De laatste tijd komt er maar steeds dat liedje in mijn hoofd: Als de avond valt en ’t is mij te donker Als het einde komt en als ik dan bang ben mag ik dan bij jou zijn. Ik las ooit: Je moet opnieuw vanuit Christus vertrekken en dat betekent, niet bang zijn om met Hem naar de buitengebieden te gaan! Is dat mijn laatste reis misschien?
Dikwijls ben ik moe. Ik voel me eenzaam. Heb niemand om mijn verlangen naar geborgenheid te delen. Niemand om hulp te vragen. Zouden er ook eenzame mannen zijn? Wat denk jij?
Ik denk vaak aan moeder Theresa. Ze kon God dikwijls niet vinden. Maar ze ging door met haar zorg en liefde voor anderen. Ik denk dat dit rust geeft. ik denk dat ik het hierbij maar laat.
Dank voor je telefoontje. Dat had ik juist nodig. Een beetje aandacht. Weet je, de laatste tijd heb ik steeds dat liedje in mijn hoofd. “Als dan het einde komt, mag ik dan bij jou?” Jij zei ooit: Ik heb een non nodig die voor mij bidt. Nu, ik kan ook wel iemand gebruiken.