Het gonsde van de geruchten. Die Rabbi Jezus, het was niet alledaags wat men over hem hoorde. Hij lag voortdurend in de clinch met Schriftgeleerden en Farizeeën. Soms werden die door hem in de hoek gezet, een andere keer sprak hij in raadsels. En langzaam, maar zeker, groeide het ongenoegen. Dat ondanks de wonderen waar men van hoorde.
De meningen waren verdeeld. Waar de een sprak over een profeet, had een ander het over een mens met een kwade geest in zich. Rabbi Jezus had een aantal volgelingen die hem vergezelden. Eenvoudige mannen. Jan met de pet op, zogezegd. Petrus was er een van. Een man zoals jij en ik zouden kunnen zijn. Een visser van beroep. Gekleed zoals dat in die dagen gewoon was. Lang haar, met een tulband of doek daar omheen geslagen. En volle zwarte baard bedekte het grootste gedeelte van zijn gezicht. Het gewaad reikte bijna tot aan zijn enkels. Bijeen gehouden door een brede ceintuur.
Petrus kreeg steeds meer oog voor wie Rabbi Jezus was. Door zijn lessen, wonderen, verhalen, koos hij onvoorwaardelijk voor hem. Waar Jezus ging, zou hij gaan. Niets en niemand zou hem kunnen weerhouden. Hij bewees het in de hof van Getsemane. Als die soldaat zijn hoofd niet snel opzij had gedraaid, had niet zijn oor, maar hoofd op de grond gelegen. Tot in de dood getrouw. Ja, zo handelt men op hoogtepunten van geloof.
Rondom het plein hadden mensen zich verzameld. Een man gooide een bos takken van een doornstruik op het vuur. Vonken spatten de lucht in. Het vuur lekte om de takken heen. Een vrouw liep tussen de mannen door. In haar donkere ogen gloeide haat. Haat tegen Joden in het algemeen, dat ze van huis uit had meegekregen. Het was als het ware met de moedermelk mee naar binnen gekomen. Ze keek Petrus aan en belust op sensatie riep ze: Jij daar… jij was er ook bij.
Mannen draaiden zich om. Wat gebeurde hier? In de stilte die viel, was Petrus’ ontkenning en vloek duidelijk te horen. Even verderop draaide een Man zich om. Hij keek Petrus aan. In de verte kraaide een haan. Tweemaal achter elkaar. Het onbegrijpelijke gebeurde.
Meer dan tweeduizend jaar later. Een man staat voor de spiegel. Hij schrikt van zijn eigen gezicht. Een baard, lang haar, een tulband over zijn voorhoofd? Zijn adem stokt. Het kan niet waar zijn. Petrus met een bril?
In de echo van zijn zucht hoort hij: Jij… ja jij.