Hij zwaaide met twee armen naar de trein

Gert Jan

Herkent u dit?
Je hoort iemand iets zeggen, en al luisterend maak je je eigen beeld bij het verhaal.

Het stadje waarin Gert Jan opgroeide was niet groot. De huizen, flats waren er niet, stonden keurig gerangschikt. Niet één viel uit de toon. De plaatst, bood ruimte voor twee bakkers, een christelijke en een gewone. Ook waren er een paar kruideniers. Winkels waarin kleding en schoenen werden verkocht. En op het kleine station stopte elk uur een trein waar reizigers in- of uitstapten. Gert Jan woonde vlakbij het spoor. Daar waar de trein een bocht nam en afremde voor de overgang voor het station. Als kleine jongen had Gert Jan vaak in de achtertuin naar de reizigers in de trein gezwaaid. Soms hadden ze hem gezien en gegroet. Eenmaal had hij in een steentje op de rails gelegd, om te kijken wat er gebeurde. Maar zijn vader had het gezien en Gert Jan had een paar dagen last gehad van zijn zitvlak.
Na zijn lagereschooltijd, was hij verder gaan leren in de grote stad. Eerst ging alles goed, maar doordat hij verkeerde vrienden kreeg, kwam hij als zestienjarige al in aanraking met de politie. En eenmaal op het ‘hellend’ vlak, werd het steeds moeilijker om te stoppen. Door zijn verslaving aan drank en drugs gleed hij steeds verder weg. De relatie met zijn ouders was tot nul gedaald. Zij konden niet omgaan met zijn levenswijze. De contacten werden langzaam maar zeker verbroken.
Op zijn 28ste zat Gert Jan een gevangenisstraf uit van drie jaar. Het was niet mis wat hij had aangericht. Oude mensen in hun huis overvallen. Die misschien hun levenlang er de gevolgen van zouden ondervinden. Het leven in de gevangenis was saai. Geen vrijheid meer. Elke dag hetzelfde ritme. Om moeten gaan met anderen, die niet je vrienden waren. Die zelf in de gevangenis hun eigen wetten maakten.
Gert Jan, die van huis uit een christelijke opvoeding had genoten, zat met zichzelf behoorlijk in de knoop. Was dit het leven waarvan hij had gedroomd? Waarom was hij niet gestopt, toen een stem van binnen hem duidelijk had gemaakt dat hij fout zat? Waarom niet geluisterd naar zijn moeder, die hem als jongen vaak had voorgehouden om ‘netjes’ te leven? Kon hij het maar overdoen. Maar hij zou tot zijn dood aan toe hier mee moeten dealen. In de paar vierkante meter van zijn cel lag hij vaak nachtenlang te piekeren. In zijn dromen keerde hij vaak terug naar zijn ouderlijkhuis. De warmte die er heerste, ondanks af en toe een oorvijg. Wat had hij zijn ouders veel verdriet aangedaan. Stom, dat hij het nu pas besefte. Kon hij het maar goedmaken, maar de weg naar huis was geblokkeerd. Ze zouden hem zien aankomen. Nooit zou hij vergeten, wat zijn vader hem had toegeschreeuwd, toen hij voor de zoveelste keer was opgepakt. Jij….jij, ik heb geen zoon meer die Gert Jan heet.
Over een maand zou hij vrij komen. Hij had het zijn ouders geschreven. Ook zijn spijt betuigd. Het had hem moeite gekost om zijn gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Was het niet te goedkoop allemaal. Daarnaast de gedachte, dat ze hem niet zouden willen ontvangen. De deur zou voor hem gesloten blijven. Verdiend, ja inderdaad verdiend.
Omdat hij een weigering niet aan zou kunnen had hij geschreven: ‘Ik kom met de trein vanuit Leeuwarden. Als jullie me willen ontvangen, hang dan een witte handdoek aan de waslijn achter ons huis. Als die er niet hangt reis ik door.
De trein remde zoals altijd af, toen hij de bocht naderde. De machinist liet gewoontegetrouw een kort fluitsignaal horen. Gert Jan stond bij de deur. Zij hart bonkte van spanning. Nog even en hij zou het weten.
Dan… hij kon het niet geloven. Was het echt? Aan de waslijn hingen twee witte lakens. In de kersenboom, moeders witte damasten tafelkleed. En in de tuin stond vader. Hij zwaaide met twee armen naar de trein die langzaam voorbij gleed